Waarom zou je kiezen voor een Oriëntrail, een trailrun is toch ook leuk? Dat is zeker waar, een oriëntrail is alleen anders:
- Je bepaalt je eigen route;
- Je bent de baas van je eigen parcours;
- Je bent weg van de massa;
- Kaartlezen houdt je geest scherp, je traint lichaam en brein gelijktijdig;
- Je ontwikkelt je kaartleesvaardigheid en dat is in meerdere buitensporten belangrijk.
1. De kaart:
Dit is het belangrijkste hulpmiddel om je route te volgen. Er wordt gelopen op een topografische kaart, deze vind je onder andere gratis via OpenTopo.
- De legenda

- De schaal
Deze staat vermeld in de wedstrijdaankondiging en op de kaart. De schaal kan variëren van: 1: 10.000 (1 cm. = 100 m.),
1 : 20.000 (1 cm. = 200 m.) tot 1: 25:000 (1 cm. = 250 m).
2. De omloop
De lengte kan bij een wedstrijd variëren van 8 tot 30 km. Gebruikelijk is om de afstand aan te geven, gemeten over de rechte lijnen tussen de posten. Meestal wordt ook de afstand aangegeven die je loopt als je voor de meest logische route kiest.
Voorbeeld:

- De rode driehoek is de plaats van de start, vanaf hier loop je in nummervolgorde de controleposten af;
- De cirkels geven de locaties van de controleposten aan: deze staan of hangen in het midden van de cirkel;
- De rechte lijn (het been, zoals in het voorbeeld van 4 naar 5) is de verbindingslijn tussen 2 controleposten; verplichte routedelen worden met een streepjeslijn of gebogen lijn aangegeven. Andere paden zijn dan verboden, dit bijvoorbeeld vanwege rustgebied wild of privéterrein. Eventueel wordt dit verboden gebied ook gearceerd met een rood raster;
- De finish is een dubbele rode cirkel.
3. Materiaal


Materiaal waarmee de omloop opgezet is: in het midden van de postcirkel hangt de postzak met merktang of elektronisch registratiesysteem.
Je dient de posten in juiste volgorde aan te lopen en ter controle te registreren dat je er geweest bent. Dit noemen we punchen (elektronisch) of prikken (kniptang).
Op de kaart die je bij de start krijgt staat ook nog de postomschrijving; dit is een aanvullende uitleg over de exacte plaats van de post die in het middelpunt van de cirkel staat. Je ziet eerst het nummer van de post op de kaart,gevolgd door het organisatienummer van deze post tussen haakjes. Dit organisatienummer tref je aan op de post. Zo weetje zeker dat je bij de juiste post bent.
Bijvoorbeeld:
- (108) kruispunt paden, Oostzijde.
- (115) markante boom, Westzijde.
- (103) bankje.
Finish: 200 meter lint volgen.
4. Basistechniek kaartlezen
a. Kaart oriënteren met behulp van het terrein en het kompas
Laat het kaartnoorden overeenkomen met het kompasnoorden; de kompasnaald wijst naar de bovenkant van de kaart, evenwijdig aan de noord-zuid lijnen.

Breng datgene wat je ziet in het terrein in overeenstemming met de kaart – en omgekeerd- door de kaart te draaien (“vertaal”).

b. Routekeuze maken.
Welke paden ga je volgen?
c. Kaartcontact houden.
- Duimmethode. Tip: vouw de kaart klein genoeg;
- Markante punten checken. Tip: kijk veel en vaak op de kaart;
- Bij elke richtingverandering de kaart opnieuw oriënteren (draai de kaart mee met de looprichting).
4. Gevorderde techniek
- Kompasdoorsteek
In open terrein en alleen daar waar toegestaan kan het sneller zijn om een stuk van de route af te snijden middels een kompasdoorsteek:
a. Leg de lange zijde (de richtingspijl) van het kompas op de lijn tussen het punt waar je bent en het punt waar je heen wilt.
b. Draai de noordpijl van de kompasdoos naar het kaartnoorden.
c. Speel de magneetnaald in; (de naald dient evenwijdig aan de lijnen in de draaibare kompasdoos te lopen waarbij het rode gedeelte naar het Noorden wijst.)

Let op: hou hierbij het kompas horizontaal: de richtingspijl wijst nu in de juiste looprichting. Samengevat:

2. Afstand meten
a. Op de kaart: met behulp van het kompas en de schaal.
b. In het terrein.
Dit kan door het tellen van je passen, gebruik de “dubbele pas” (tel elke keer als je linkervoet de grond raakt). Gemiddeld is hardlopend elke 35 dubbele looppassen 100 meter. Dit verschilt natuurlijk per persoon en is ook terreinafhankelijk.